Lengteslot als beschermingsmaatregel voor roofvis
Sinds snoekbaarsbestanden onder druk staan, ontstaat ook discussie over het meenemen van snoekbaars. Sportvissers mogen meestal twee exemplaren van minimaal 42 centimeter meenemen, maar het is de vraag of dat de beste beschermingsmaatregel is. Minimummaten hebben namelijk nadelen, omdat bij hoge visdruk de populatieopbouw scheef wordt: vooral jonge exemplaren blijven over. Terwijl onderzoek laat zien dat juist het terugzetten van grote, oude dames de visstand een oppepper kan geven. Dat kan door het instellen van een zogenaamd lengteslot.
Op de simpele vraag of gevangen vis wordt meegenomen, zijn veel antwoorden mogelijk. Variërend van een hardgrondig “nee, nooit!” tot een vanzelfsprekend “ja, natuurlijk”. De een vangt zelf aasvisjes, de ander gaat naar huis met een avondmaaltijd. Anderen houden een gepassioneerd pleidooi voor catch & release.
Het antwoord hangt ook af van de vissoort. Zoutwatervis als kabeljauw en zeebaars wordt veel vaker meegenomen. Bovendien: de meeste sportvissers peinzen er niet over om na de foto een forse schubkarper thuis op het vuur te zetten. Maar bij de snoekbaars ligt dat toch anders.
Hoe dat gebruik onder sportvissers in Nederland er precies uitziet is niet echt duidelijk, want cijfers over meenemen van snoekbaars ontbreken. Maar het is niet overdreven om te zeggen dat de snoekbaars een van de zoetwatersoorten is die vaker dan andere soorten wordt meegenomen.
Dat zie je ook aan de meeneemregels die veel hengelsportverenigingen, beheerders en federaties zelf voorschrijven, bovenop alle wettelijke beperkingen. Vaak geldt er in een water een totaalverbod op het meenemen van karper en snoek, maar mogen er wel twee maatse snoekbaarzen per visdag worden meegenomen. Maats wil zeggen: groter dan de wettelijke minimummaat van 42 centimeter.
In Rovers 12, 2014 ga ik na in hoeverre die traditionele regel van minimummaten wel de beste methode is, aan de hand van onderzoek en ervaring met minimummaten en lengteslots in andere landen.